Hoe diep moet ik duiken in de materie?
Hoe diep moet ik duiken in de materie?
Tot ik genoeg heb gelezen om te mogen spreken over “de Heren”,
“Den helden op zee” die “Dappere Mannen”
die nach Plan aan een systeem mee deden, de basis waarop onze welvaart rust.
Kijk naar de grootsteden, de straatnamen, de musea, de façade van onze architectuur al dat ouds dat pronkt en praalt.
Trots zijn we op ‘onze’ koude dode mannen uit marmer.
Trots op meer willen dan ze bezaten met de schijn van soberheid en een ondernemende geest.
Hebzuchtig of dapper?
Vol afgunst, opvliegend en bloeddorstig nemen we dan voor lief in de naam van het vaderland. Het doel heiligt de middelen.
Wat van naaste liefde, van de ander en van consequentie?
Wat kost welvaart?
Achter iedere daad schuilt, een wijzend vingertje; ‘want zij;
den vijand, waren erger. Zij daar, de Britten, de Spanjaarden, de Portugezen.’
Zolang er een overtreffende trap is kan de schuld niet kleven aan de treden daar onder,
misschien hoopt het vingertje dat ze het dan afpakken van hen en niet van mij.
Dieven die bang zijn voor diefstal.
En wat zouden ze van ons stelen, waar zijn we bang voor?
We bouwen monumenten aan dode mannen uit Marmer.
Statisch, onveranderlijk, ’Helden’, een woord bedoeld voor legende
en niet voor mensen van vlees en bloed.
Mensen die bij iedere blik een nieuwe rimpel lijken te bezitten,
mensen die vergaan en onderdeel worden van de tijd, ontbinden,
vergaan en tot stof wederkeren.
Tot er niks van overblijft.
Zou het de diefstal zijn van de trots waar we bang voor zijn?
Hangen we onze identiteit aan ‘toen’?
Is dat wat we bang zijn te verliezen?
Is het de nuance waarmee we moeten kijken naar onszelf?
Zijn we bang dat als we te lang kijken
die welvaart nog altijd niet willen delen
dat er een ander zal komen die het van ons zal stelen
zoals wij dat toen hebben gedaan?
Of is het slecht dat we bang zijn voor de dood, de verandering,
het in de ogen kijken van het vergaan, het niet meer relevant zijn?
Maar was is de pijn in het erkennen?
Het berekenen van de kosten zonder afsluitend te spreken van helden en van ‘maar dat was toen’?
Als of niet iedere straat,
iedere hoek, ieder pittoreske gebouw waarop we trots te zijn
een herinnering is aan de prijs.
Die tijd, waarvan we een beeld hebben gevormd
die we onder geen bedwing los willen laten.
Waarom hangen we onze identiteit op aan mannen van toen?
Dido Drachman